top of page

Het karakter van de poedel

De poedel is:            

  • aanhankelijk                        

  • clownesk

  • geduldig

  • intelligent

  • trouw

  • temperamentvol

  • vrolijk

Hij wil graag met en voor de baas werken.
Hij is een sociale hond zowel naar hond als mens.
Zijn verschijning zal niet bij iedereen associaties oproepen met een sportieve, waakzame en alerte huishond.
Maar de mogelijkheden met een poedel zijn te over. 
Je kan de volgende sporten zeker met ze beoefenen:

  • behendigheid

  • breitensport

  • gehoorzaamheid

  • jacht

  • obedience

  • reddingshond

  • speuren

Met de Poedel kan je lange wandelingen maken. Het is een familiehond bij uitstek.
Er zijn ook Poedels die opgeleid zijn als blindengeleidehond en als hulphond voor gehandicapten.

In de standaard staan reeds de raskenmerken van de poedel beschreven zoals trouw, begaafdheid tot leren en waakzaamheid. Ieder hondenras heeft een eigen karakter, maar ook elke individuele hond heeft weer zijn eigen geaardheid.
Wanneer men een nest pups rustig gadeslaat, terwijl deze samen spelen, zullen zij uiterlijk veel op elkaar kunnen lijken en toch alle weer een verschillend karakter hebben.
Zonder nader op de erfelijkheid in te gaan: zij krijgen vanzelfsprekend heel wat van hun ouders mee, alhoewel uit het gedrag van de ouders niet het karakter van de pups is te bepalen. Zéér veel is afhankelijk van de opvoeding.

Indien er 'probleem-poedels' zijn, moet men de oorzaak daarvan meestal bij zichzelf zoeken, omdat de poedel dan wellicht niet juist is opgevoed. Er zijn poedels, vooral de kleinere, die steeds vrolijk en druk rondspringen om zich op die manier te kunnen uitleven.
Andere poedels moet men met rust laten tot ze uit eigen beweging toenaderingspogingen doen, terwijl weer andere direct kunnen worden opgenomen. Het zijn meestal de laatste die, zodra ze het geluid van het nemen van de riem horen, onmiddellijk klaarstaan om mee uit te gaan.

Men denkt wel eens dat er verschil in karakter is tussen de drie variëteiten. Dat mag in wezen niet het geval zijn. Generaliserend zou men kunnen zeggen dat de grote poedel ten opzichte van de dwergpoedel wat rustiger is. Veelal is het een gevolg van het feit dat de dwergpoedel modehond is geworden, waardoor er veel te veel mee is gefokt zonder op het karakter te letten. Het zou zo moeten zijn dat met poedels die een minder prettige karakter trek hebben of die hypernerveus zijn niet wordt gefokt. 
Sommige fokkers zijn van mening dat de ene kleur poedel een prettiger karakter heeft dan de andere. Het is echter de omgeving die de hond voor een zeer groot deel vormt. De individuele karakters van de ouderdieren zijn bepalend hoe een stam wordt opgebouwd. Van de grijze- en abrikooskleurige poedel zou men kunnen zeggen dat deze een wat ander temperament bezitten dan de overige kleuren, daar zij wellicht in een bepaalde periode met andere rassen vermengd zijn geweest. 

De poedel is van nature een bezige hond, die wij in huis rustig dienen te houden. Hij moet zich echter minstens eenmaal per dag kunnen uitleven door te rennen en te spelen.
Zijn liefste spel is apporteren, iets dat hij oneindig lang kan volhouden. De poedel is waaks, hij slaat aan, is erg attent op wat er om hem heen gebeurt, maar verwacht geen verdedigingshond van hem. Het is en blijft een jachthond.
Mogelijk kunnen de poedelbezitters in de steden dat niet zo merken, maar er zijn zelfs dwergpoedels die wanneer ze de kans krijgen op vogels jagen en deze nog vangen ook.
Van de grote en middenslagpoedels is bekend dat zij, als ze in de gelegenheid zijn, goed kunnen jagen en soms konijntjes enzovoort, zonder de prooi te krenken, levend aan de voeten van hun baas brengen. Zij snuffelen graag en wanneer ze iets vinden, al is het maar een tak of een denneappel, lopen ze daarmee in hun bek en nemen dan hun vondst mee naar huis. 

De poedel heeft een gelijkmatig humeur en is erg lief en verdraagzaam voor kinderen en leert doordat hij zo vlug van begrip is ook op hun commando gemakkelijk allerlei kunstjes aan. Het gedrag van een poedel is stellig dat van een circushond. Hij leert graag en verricht met het grootste gemak allerlei kunstjes, vooral om de aandacht van mensen te trekken. Daarom is de poedel absoluut geen hond om in een hok of schuur op te sluiten. Het vragen om aandacht is iets wezenlijks voor alle variëteiten. Heeft men daar geen tijd' voor, dan kan men beter een ander ras nemen. 

Vaak horen wij bij het wandelen met onze poedel de opmerking: 'Dat is toch geen hond meer!' Wij moeten dat nooit als een belediging opvatten, maar als een groot compliment en daarbij
bedenken dat hij inderdaad (eigenlijk) geen hond meer is.
Van poedels is het bekend dat zij met hun vaak bijna menselijke reacties, zoals onder andere het feilloos aanvoelen van onze stemmingen, het ons willen troosten wanneer wij verdriet hebben, dikwijls veel dichter bij de mensen staan dan welke andere hond ook. Men moet een poedel hebben of hebben gehad om hierover te kunnen meepraten. Laat ik eindigen met de geliefkoosde spreuk van wijlen de heer P. Bebelaar (medeoprichter van de Nederlandse Poedelclub):
`De poedels zijn mijn vrienden en zijn die naam ook waard om hun trouwe karakter en hun goede aard!'

bottom of page